Vandaag was het dan eindelijk zover, onze groep van tien nieuwelingen die zich in Dubai had verzameld ging vertrekken naar Irak. Om elf uur vanmorgen verzamelden we in de hal van het Ibis One Central hotel en vertrokken vandaar in groepjes met taxi’s naar de luchthaven. Chobie, Munzir en ik waren de afgelopen dagen al meest met elkaar opgetrokken en vandaag deelden wij drieën dan ook een taxi.
We waren als eersten op de luchthaven waar het opvallend rustig was. Chobie had overbagage en moest dus apart inchecken, Munzir en ik hadden al online ingecheckt en wij hoefden dus alleen nog maar onze koffers af te geven. Even dacht ik nog dat het daar misging want de jongedame achter de balie vroeg na het bekijken van mijn paspoort om mijn visum. En ja, dat had ik nog niet, ik had alleen nog een brief die moest garanderen dat ik meteen bij aankomst in Irak een visum zou krijgen. De jongedame was niet overtuigd, zeker niet meer toen ik zei dat de brief niet het origineel was maar een geprinte kopie. Ze ging navragen bij collega’s en die verzekerden haar dat het in orde was.
Ons toestel vertrok om tien voor twee Dubai tijd en was half leeg dus we hadden allemaal, ondanks dat we dit stuk Economy reisden, ruimte zat. Er zaten trouwens vrijwel geen Arabieren in het toestel, zo te zien waren het vrijwel allemaal werknemers van de Basrah Gas Company of een ander Irakees olie- of gasproject. Bij aankomst om even over half drie (het is in Irak een uur eerder dan in Dubai) was er een aangename verrassing want het vliegveld zag er een stuk beter uit dan we hadden verwacht. Er waren gewoon slurven voor het in- en uitstappen en het was weliswaar niet groot maar redelijk netjes.
Onze eerste stop was een visumloket waar we op vertoon van ons paspoort en de visumbrief een formulier kregen om in te vullen. Nadat dat was gedaan leverden we alles weer in bij hetzelfde loket en begaven ons naar het tegenover gelegen visumkantoor, een soort grote wachtruimte met loketten. we moesten daar wachten totdat onze namen (of iets wat daarop leek) werden omgeroepen en dan konden we tegen betaling van tweehonderd en twee dollar ons paspoort ophalen met daarin het visum. Dat ging eigenlijk veel vlotter dan we hadden verwacht want na iets meer dan een uur had iedereen zijn paspoort met visum (er was gesproken over mogelijke wachttijden tot drie uur). Mijn naam werd overigens afgeroepen als “Van Den”…
Helemaal goed bleek het overigens nog niet want toen ons ontvangstcomité in de hal onze visa bekeek bleken er nogal wat (ook die van mij) te zijn waarin de naam van Shell niet werd genoemd als sponsor, terwijl dat wel moest. Gelukkig werd dat snel opgelost, een van onze begeleiders ging terug naar het visumkantoor waar het er gewoon even bij werd geschreven.
Het was inmiddels bijna kwart voor vijf toen we klaar voor vertrek waren en wat er vanaf dat moment gebeurde was ronduit bizar, maar ik zal proberen een verslag te doen van onze rit naar het kamp.
Buiten werden we overvallen door de hitte, het was zinderend heet met zo’n tweeënveertig graden. Er stond een rij taxi’s voor ons klaar en we stapten in groepjes van drie allemaal in een Toyota Prado. We reden weg van het stationsgebouw over een kale weg met langszij dorstig ogende palmbomen tot aan de grens van het vliegveld waar onze chauffeurs tussen betonnen versperringen moesten laveren. Even verderop draaiden de taxi’s echter weer om en volgden een hobbelige weg naar een kale vlakte net buiten de grens van het vliegveld waar een paar auto’s en een paar minibusjes klaar stonden.
Op deze plek, de “Dust Bowl” genaamd, stapten we uit de taxi’s, onze namen werden gecheckt en vervolgens kregen we een minibus toegewezen om in te stappen. Deze minibusjes waren van precies hetzelfde model als de busjes waarmee we toentertijd op Sakhalin werden vervoerd maar ze zagen er van binnen heel anders uit. Wat van buiten door het donkere glas niet te zien was waren de hele kleine raampjes, die meer op vierkante patrijspoorten leken. De rest van de wanden was afgeschermd met een kogelvrij materiaal wat (zo hoorden we) bestand zou moeten zijn tegen de 51mm kogels van sluipschutters. En op de stoelen lagen tamelijk zware kogelvrije vesten die we moesten aandoen.
We kregen allemaal een fles heerlijk koud water en we werden gerustgesteld, alles was uit voorzorg en er was eigenlijk nog nooit wat gebeurd. Desondanks kregen we een aantal waarschuwingen zoals wat te doen in geval van een lekke band (uitstappen wanneer dat wordt aangegeven en dan snel de andere bus in). Nadat de zware ijzeren deur was gesloten vertrok ons kleine konvooi van twee minibusjes met voorop een gepantserde Toyota Landcruiser, richting het KAZ Camp.
KAZ staat voor Khor Al Zubair en dat is de plek waar ons kamp zich bevindt. Er zijn nog meer kampen waar personeel verblijft maar KAZ is het dichtst bij de fabriek, vijf minuutjes per bus of een kwartier lopen, maar dat laatste werd ons met de huidige temperaturen ernstig afgeraden.
Onderweg naar het kamp keken we door de kleine en tamelijk vuile raampjes naar het landschap wat aan ons voorbijrende, en ik moet zeggen dat ik nog nooit zoiets heb gezien. Het land is helemaal vlak en het is vrijwel allemaal zand met hier en daar een verdwaalde struik of boom. Huizen waren er maar sporadisch, militair ogende kampen met hoge betonnen muren en stompe, eveneens betonnen wachttorens des te meer. We passeerden verscheidene checkpoints zonder overigens te hoeven stoppen.
Verder zagen we onderweg aan de horizon eigenlijk alleen maar olieraffinaderijen, allemaal herkenbaar door de torens met de branden vlam. Deze torens, die het restgas van de oliewinning verbranden (dat heet op z’n Engels “flaren”) zorgden ervoor dat er overal dikke wolken zwarte rook te zien waren. Af en toe zagen we bij huizen kuddes geiten lopen op veldjes met spaarzaam gelig gras, en we zagen zelfs een paar keer mannen lopen waarbij we ons afvroegen waar ze vandaan kwamen en vooral waar ze naar toe gingen. Want zoals gezegd, behalve heel veel zand was er vrijwel niks.
Gelukkig werden de wegen, die vanaf de “Dustbowl” verschrikkelijk slecht waren (mijn kronen rammelden zowat uit mijn mond), gaandeweg beter maar het was nog steeds een tamelijk lawaaiige rit doordat de bepantsering behoorlijk rammelde. De rit duurde iets meer dan een uur en toen kwamen we aan bij de fabriek en het KAZ Camp. Weer veel slagbomen, barricades en hoge muren, maar eenmaal binnen zag het er gelukkig allemaal wat gemoedelijker uit. Het kamp is niet groot en omvat hoofdzakelijk blokken die eruit zien als barakken en hier en daar containers.
We werden naar het administratiekantoortje gebracht waar we allemaal een sleutel kregen van een appartement in een van de barakken. Onderweg kwam ik zowaar mijn ouwe collega Jet tegen die ik ken van onze tijd op de Filipijnen, wat een hartelijk weerzien was na bijna drie jaar. Meteen nadat we onze sleutels hadden gekregen werden we naar een wat groter gebouw gebracht waar we in een vergaderzaal met hele fraaie stoelen onze eerste briefings kregen, hoofdzakelijk over onze appartementen en de inrichting van het kamp. Onze foto’s werden genomen voor een toegangspas waarna nog een korte wandeling over het kamp volgde, en daarna waren we vrij.
Het was inmiddels al bijna zes uur en dus de hoogste tijd om te gaan eten. We waren erg nieuwsgierig want we hadden goeie verhalen gehoord over het eten in het kamp, en er was geen woord teveel gezegd. En niet alleen het eten was meer dan prima, er staat ook een softijs-machine!
Na het eten regelde Jet voor mij en mijn twee Maleise collega’s een wachtwoord voor de Internetverbinding, waarna ik ook zoek ging naar mijn appartement. Morgen wordt het vroeg op want het ontbijt is tot zeven uur…