Woonwerk verkeer

De wekker loopt om half vijf af maar eigenlijk ben ik al een minuut of tien wakker. Ik maak me snel gereed, pak mijn spullen en loop naar buiten waar het al licht is, op weg naar de DFAC. DFAC is een term die uit het Amerikaanse leger is overgenomen en het betekent “Dining Facility” oftewel eetgelegenheid. Bij de DFAC aangekomen staat mijn collega Paul al buiten te wachten. In principe gaat de DFAC pas om vijf uur open en dat betekent dat we maar een krap kwartiertje hebben totdat we naar het KAZ kamp vertrekken. Gelukkig blijkt de deur om tien voor vijf al open en we lopen naar binnen.

De buffetten worden nog gereed gemaakt en er brandt nog geen licht in de eetzaal maar omdat het buiten al licht is  is dat geen probleem. We scharrelen ons ontbijt bij elkaar, voor mij “porridge” oftewel havermoutpap en een bak met stukken meloen. Geen koffie, in dit klimaat drink ik liever water, ondanks dat het buiten nog niet echt heet is, hooguit een graad of twintig. 

Door de ramen zien we de twee shuttlebussen met onze begeleiders al aankomen. Het zijn deze keer weer de zwaar gepantserde Toyota Coasters want de rit naar het KAZ kamp gaat, afhankelijk van eventueel oponthoud bij checkpoints, ongeveer drie kwartier duren.

We melden ons, samen met de rest van ons gezelschap wat inmiddels is gearriveerd, bij de man met het clipboard. We geven onze naam op, leveren onze badges in en krijgen een van de twee bussen toegewezen op plaats in te nemen. We groeten de Irakese chauffeur met “Salaam Aleikum” en kiezen een stoel uit. Op alle stoelen ligt een kogelvrij vest maar om de een of andere reden zijn ze allemaal maat XXL, dus te groot voor eigenlijk iedereen in ons groepje. Ik vind gelukkig een L die eigenlijk aan de kleine kant is maar wel strak om mijn bovenlijf kan worden getrokken. Dat is belangrijk is ons verteld want het schijnt dat als je een kogel opvangt dan kun je blijkbaar beter geen loszittend vest aan hebben…

Het is nog lekker koel als we vertrekken, mede doordat de airco al volop draait. Onze groepsleider, een veteraan uit het Britse leger die in de golfoorlog heeft meegevochten, neemt plaats op de stoel naast de chauffeur en meldt via de walkie-talkie aan de centrale dat we klaar zijn voor vertrek. We rijden weg maar voordat we het kamp verlaten stapt de groepsleider met de plastic bak met al onze badges uit bij een meldpaal waar hij alle badges langs de scanner haalt zodat ze weten dat we het Al Majal Business Park hebben verlaten.

De bus rijdt vervolgens door de enorme stalen toegangsdeur van het kamp een soort van geul in met aan weerskanten hoge betonnen muren. Daarin moeten we na een bocht twee slagbomen passeren voordat we buiten het resort komen.

We stoppen nog een keer naast de auto van ons escorte van waaruit twee machinegeweren naar binnen worden doorgegeven aan onze groepsleider. Nu kunnen we eindelijk op pad, de eveneens zwaar gepantserde Toyota Landcruiser van ons escorte gaat voorop en de twee shuttlebussen sluiten aan in het kleine konvooi.

Onderweg is er weinig te zien. De kleine raampjes van de bus lijken erg vuil maar dat is niet zo, er zit een soort camouflagemateriaal op waardoor we van buiten niet zichtbaar zijn. Het zorgt er ook wel voor dat het zicht naar buiten niet optimaal is maar zoals gezegd, er is toch niet veel te zien: het landschap is vlak met heel veel zand, betonnen muren en af en toe een stukje begroeiing. We zien alleen een zwart gesluierde vrouw die een kudde geiten hoedt. Waar ze vandaan komt of waar ze naar toe gaat is ons een raadsel want we zien alleen maar huizen of wat daarvoor doorgaat in de verte. Ook wat de geiten eten is niet duidelijk want we zien alleen maar zand.

De weg is verschrikkelijk slecht en de auto’s zwabberen heen en weer over de weg om de grootste kuilen te ontwijken. Veel helpt het niet want er is toch nog wel wat verkeer op dit vroege uur en er zijn ook om de haverklap verkeersdrempels waar de loodzware bus langzaam overheen moet. Hard gaat het toch niet want de bus mag niet harder dan tachtig kilometer per uur en zelfs dat is maar zelden mogelijk.

We hebben geluk bij het checkpoint want we mogen doorrijden zonder te worden aangehouden. Als dat wel gebeurd zou zijn dan hadden we allemaal ons paspoort moeten laten zien en onze “Oil Field Pass” die nodig is om toegang te krijgen tot de olievelden. Na het checkpoint zien we steeds meer fabrieken verschijnen, wat logisch is nu we in het oliegebied zijn aangeland. We zien ook vlammen in de lucht en soms op de grond waar het restgas van de oliewinning wordt afgefakkeld. Al die fakkels veroorzaken grote wolken zwarte rook die door de woestijnwind worden meegevoerd en dus mijlenver te zien zijn.

Na veertig minuten bereiken we de KAZ fabriek. De eerste toegangspoort staat aan het begin van een lange weg naar de fabriek en het kamp. Als we stoppen voor de eerste slagboom stopt ons escorte weer naast ons en geeft de groepsleider de machinegeweren terug door het raam naast de chauffeur. Onze badges worden weer gescand (deze keer door de chauffeur vanuit de bus nadat hij zijn deur heeft geopend) zodat ze weten dat we op het terrein zijn gearriveerd. De slagboom gaat open en we rijden naar de toegang van het KAZ kamp waar we zullen worden afgezet.

Daar is weer een betonnen sluis met slagbomen en weer worden onze badges gescand, nu om te laten weten dat we in het KAZ kamp zijn. De bus rijdt ons naar het parkeerterreintje achter de DFAC van het KAZ kamp waar we uit de bus mogen. Nu mogen de kogelvrije vesten pas uit, want in de beperkte ruimte van de bus nog een kleine worsteling is. Nadat we uitgestapt zijn krijgen we van de groepsleider onze badges terug. We zijn gearriveerd op ons werk…